woensdag 11 september 2013

Bijvullen van de wagen:
De buurtkinderen waren er als de kippen bij

Verschillende ouderen op het eiland herinneren zich ‘de minister’ als een aardig personage uit hun jeugd: soms een beetje bijzonder, en gek op zijn paardje. Ze mochten een stukje meerijden, hielpen met klusjes en lieten zich in de maling nemen.

Tot aan de schuur
Corrie Bakker-Buisman (1933) was de dochter van meester Buisman die van 1928 tot 1955 op de Jozefschool voor de klas stond. Het gezin met vijf kinderen woonde in de Weststraat.
Als Cornelis op het eind van de middag door de Weststraat reed, mochten de kinderen die daar speelden een stukje met hem meerijden achterop de kar. “Tot aan de schuur,” zegt mevrouw Bakker. “Dan gingen de grote deuren open en werd het paardje uitgespannen. Dat stond later aan de andere kant van de schuur op stal.” De wagen ging de grote schuur in, waar Cornelis orde op zaken stelde. Aan twee kanten scharnierden kleppen open waaronder alle kleine waar netjes en beschermd tegen de regen  was opgeborgen. “Je kon er omheen lopen,” zegt mevrouw Bakker. “Als de kleppen ophoog waren, kon je precies zien wat er allemaal onder lag. Ook waar Witte zat, had hij bergruimte.”

Bijvullen voor de volgende dag
Vóór de minister naar huis ging voor het avondeten, vulde hij de kar bij voor de volgende dag: wat was verkocht? Voor wie moest hij een bestelling meenemen, een grote pan bijvoorbeeld? “Als kinderen mochten we wel eens helpen. Sommige spullen lagen opgeslagen in de schuur, maar andere lagen in de winkel. Die haalde hij daar op.”

Bordjes afstoffen
“In de schuur stonden voorraden,” herinnert ook Nelie van de Wetering-Barhorst (1934) zich. “Vierkante kisten die door de beurtschipper waren aangevoerd, met bordjes, kopjes en schoteltjes in het stro. We mochten helpen met afstoffen, want de bordjes die naar de winkel gingen of meegingen op de wagen, daar mocht geen stro meer op zitten. Of we veegden de schuur. Geloof het of niet, maar dat vonden wij leuk.”

“Kom maar op!”
In 1969 ging de schuur van opa Cornelis, naast het
huis aan de Hollewal, tegen de vlakte. De fotograaf vond
de brommer tegen de boom eigenlijk interessanter...
Mevrouw Van de Wetering woonde als klein meisje met haar ouders aan de Hollewalseweg. In de tijd dat Cornelis nog dagelijks uit venten ging, haalde hij ’s ochtends zijn wagen en ket. Zo rond een uur of 9 ging hij dan op pad. Daar was ze als de kippen bij. “Waarschijnlijk was het in de vakanties,” zegt ze. “Hoefde ik (nog) niet naar school. Als kind rende ik naar buiten als ik hem zag aankomen: “Heb je nog wat te doen?” vroeg ik dan. “Kom maar op!” zei je opa. “De kar had twee wielen en voor het inspannen van de ket moesten de twee naar voren stekende balken naar beneden worden getrokken. Daar hielpen ik en andere kinderen dan mee.  Ik geloof niet dat het paardje een naam had. Je opa zei gewoon: ‘de ket’.”

Woordspelletjes
“De minister was een beetje apart. Maar waarom?” peinst mevrouw Van de Wetering. “We vonden hem wel echt ‘een ministertje’. Als kind is het moeilijk te benoemen wat iemand nou bijzonder maakte. Wacht, daar schiet me iets te binnen: hij had woordspelletjes. Als je ging voor een aardappelschillertje dan kon hij wijzen en zeggen: ‘die kost 35 cent. En die daar 25 cent en een dubbeltje’. En dan kon je er ook nog over dubben welke je zou kiezen.”